January 01, 2000

Naturalisme: Drogenbroek

Drogenbroek, 2000-01-01


Drogenbroek. Het klinkt voor wielerliefhebbers naar één keer per jaar motregen aan de finish van de Nationale Ronde. Anderen horen alleen Vlaanderen op zijn kleinsteeds: lintbebouwing en roddelende vrouwen bij de Spar of nog meer in miniatuur krimpt ook dat weg naar zompige beken en anoniem pittoresk.

Voor mij is Drogenbroek de berg, en de clan op de berg, afgesloten van de rest. Ik ben er Lke van Gerlinde van Lowie van op den berg”, of gewoon “één van op den berg”, want we waren met zoveel dat er geen onderscheid werd gemaakt, een stel anderen die samentrokken, eigenzinnigaards. Een hoop individualisten die vanonder hun wenkbrauwen in eeuwig ochtendhumeur rondkeken, in staat van paraatheid tegen de rest van de wereld, maar ook onder mekaar sluimerde er altijd een lichte oorlog.

Er is geen dorp in mijn wereld. Drogenbroek is een monolithisch hoog bruinrood huis dat niet beweegt in de seizoenen, ze trekken eroverheen als in een groots Amerikaans epos. Inzoomend van de introductie is Vlaanderen, als contrast, want dit is niet het stille Iowa maar een mierhoop van krioelende, kleinsteedse technologie en miezerige infrastructuur. Slaapsteden overgaand in slaapsteden in overal bebouwing, een zoom-in die blijft krioelen tot nietszeggende beweging van steeds maar eindeloze koterijen bouwen naar een onverklaarbare stilstand.

Met de droge knal van een nieuw shot is er dan opeens Drogenbroek in de sneeuw. Wind en wit niets, alleen een horizonlijn van zware glooiingen die geen heuvels zijn, een bos, het huis. Eén ader van knotwilgkarkassen leidt vandaar naar een enkele vierkante uitstorting van bruingrijs tussen het wit, het veld van mijn grootvader dat hij zelfs in de winter bewerkt, de grond die hij eronder heeft gekregen, zegt hij, want hij is log en kleiig. Maar het beeld smelt al in een timeleap naar lente met opschietende veldbloemen overal, bloesems die wild versneld openbotten, een moment bloeien en dan meteen loslaten, hun zachte kleuren vloekend met het huis erboven en overal verdomme groen gras en veldbloemen, geen einde aan, bomen die grijnzend trots groen schieten, zie mij (onnozelaars, zoals vorig jaar, denkt het huis), vogels door het dolle heen alsof ze op speed staan. In de zomer een duizelingwekkende zoom-in naar dezelfde vogels tussen het metershoge gras, opschrikkend wegfladderend van kraaien die komen pikken aan al half opgevreten karkassen van hazen, muizen, andere vogels, onder de maden met wolken paardenvliegen, maar het huis staat er onbewogen afstand nemend bij, en de herfst is verder afsterven, verder verdonkeren, alleen opgeschrikt door een pittoreske storm die alvast de vaart zet voor de hele film maar toch zo onbewogen is dat hij naar de woonkamer kan overgaan in zoomend pan-shot, van stille beweging naar helemaal verstild, van onheilspellend naar onheilspellend.

Dat is Drogenbroek, onveranderd. Het hele landschap is alleen een nog verraderlijker versie van een moeras, zo veranderlijk dat het huis niet opvalt maar blijft staan, een onneembare vesting, een oerbeeld van afgelegenheid.

Alles is hier in een microcosmos, het enige in de wijde omgeving. Niets is dichtbij, en algauw word je blind voor wat er is, en dan is er niets meer over.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home