January 02, 2000

Naturalisme: De slaapkamer als wereld

Naturalisme, 2000-01-02


’s Ochtends was mijn moeder al weg naar het werk, een vage plek waarheen ook mijn grootvader overdag verdween. Ze vertrok vroeg – ik piepte vaak klagend in mijn slaap als ik haar voelde opstaan, maar ze bleef nooit liggen. De helft van mijn lijf stond op, de kleurrijke, vrolijk jongensachtige koppige kant vol dwars plezier. Er was nog een hele dag zonder haar te overbruggen. Ik rolde me op in het warme kuiltje van haar bovenlichaam, en als ik opnieuw wakker werd kroop ik de trap van de tweede verdieping af. Dat mocht ik eigenlijk niet, want hij was te steil, maar ’s ochtends zou niemand klagen, en anders kwam niemand me halen. Soms ging ik nog even de tweede trap af, naar beneden. Daar was de woonkamer nog hermetisch dicht en nachtdonker achter de rolluiken gesloten, zodat ik meestal de deur weer meteen sloot. Ik wist dat ik boven verwacht werd, in mijn grootouders slaapkamer.

Mijn grootmoeder lag altijd nog in bed, haar slaapkamer was op zijn beurt verduisterd met zware velours overgordijnen in licht verschoten bordeaux. Wanneer mijn ogen eenmaal aan het donker gewend waren zag ik alleen haar verwarde slaapkrullen boven de dekens. Ze wilde dat ik in haar kamer bleef, want ze moest op me passen. En aangezien zij in bed lag hoorde ook ik daar. Het bed rook muf en ze probeerde me in slaap te krijgen, nam me in haar deegarmen maar het deed me niets, ik was klaarwakker, koud en beweeglijk als kwikzilver. Mijn ogen, het enige stuk dat ze niet tot stilte kon manen, schoten heen en weer naar elk detail van de zoldering. Wanneer haar greep weer wat losser werd liet ik me traagjes onder de dekens vandaan glijden. Wanneer ze wakker werd zou ze me terug in de geur van oud ’s ochtends en eau de cologne trekken en moest ik weer een tijdje afwachten. Maar uiteindelijk moest ze ook dan noodgedwongen want wegzakkend in stupeur, aan de energie van een tegenstribbelende peuter een concessie doen en liet me. De grondregels werden me gaandeweg duidelijk. Als ik in de kamer bleef, aan die kant van het bed binnen haar zicht, kwam er nooit protest uit het bed. De gordijnen mochten niet open. Met het minste kiertje licht jammerde ze boos verongelijkt over koppijn en werd even stekend en hamerend als, blijkbaar, haar hoofd zelf. Het deed me een uitstekend nachtzicht ontwikkelen dat nog jaren bleef hangen. Niet dat het nodig was; de kamer was me zo vertrouwd. Ik gleed langs de meubelen in massief donker hout, de golving van het voeteneinde, het stekend ruwe tapis-plein.

Haar kaptafel trok me als een kleine raaf. Misschien door de spiegel die toch iets van licht leek te weerkaatsen, of de fonkelende vrouwelijke potjes en doosjes. Als ze in slaap viel – nooit veel verder dan vage sluimer – kon ik behoedzaam dichterbij sluipen. De spiegel was gevlekt van ouderdom, maar dat maakte het alleen magischer, als in het sprookje van die ene koningin met een dochter als mijn moeder en een spiegel even oud als deze. Ervoor lagen bestofte doosjes; de grotere stroomden over van juwelen en make-up, in de kleinere zaten pillen, en dat waren meteen de enige die regelmatig gebruikt werden. Ik tastte naar haar juwelen, mat glinsterend zelfs in het halfdonker, om me ze voor te houden. Passen deed ik niet, dat ging te ver, en meestal merkte ze het trouwens meteen, riep me weer aan haar kant van het bed met alleen tapijtpluisjes om aan te pulken en een gordijn waarachter de dag allang bezig was. Er was geen speelgoed en ik speelde met de prullen op haar nachtkastje zoals later met mijn Playmobil, in mijn hoofd waren de doosjes personages en bestond de slaapkamer niet meer.

Het maakte een uitzonderlijk rustig kind van me, maar wie weet, misschien was ik zo altijd al.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home