January 01, 2004

Naturalisme: De eerste nieuwjaar terug

Naturalisme, 2004-01-01

Aan het begin van de baan zegt mijn moeder “zijn er al sporen in de sneeuw?” en dan “Nee. We zèn d’iërste”. Ze praat al de hele dag half dialect, alsof ze me wil trainen voor straks. Vreemd idee. Ik slik een opmerking in. Ik doe vast al moeilijk genoeg van de zenuwen. De baan is nog smaller dan ik me herinnerde. Aan de ene kant de gracht, de andere kant de hoge berm. Ze rijdt voorzichtig traag door de sneeuw. Hij blijft overal liggen. Er zijn alleen maar weiden, geen auto’s, geen wegen. Alles is wit. Mijn moeder zucht dat het zo mooi is, maar ik zie er niets moois meer in, het is genoeg geweest voor mijn hele leven. Het is gewoon “den berg”.

We komen aan bij mijn grootouders. Nog voor we zoals iedereen langs achter binnen kunnen gaan vliegt de voordeur open en mijn grootmoeder staat te stralen in de deuropening. Verder komt ze niet, als zo’n hond achter een elektronisch hek. Bij haar is het omgekeerd. Hier begint haar rijk, vandaag, een hoogdag, eens zoveel. Half blij, half onwillig stap ik naar haar toe. Ze klemt mijn wangen en een ijzeren greep en trekt me haastig binnen, “Dag mijn maske”, haar ogen schitteren, ze kust mij vol en drukt me tegen zich aan. Ze maakt het moment nog nadrukkelijker dan ik had verwacht. Ach moe, doe dat nu niet, ik was zo blij je te zien, zou ik zeggen als ik dacht dat het zou helpen. Ze heeft haar schort nog aan. Vandaag is haar eerste rol “Kijk eens hoe ik nog steeds zo hard voor jullie allemaal werk”. Of moet werken. Of wil doen alsof. Bon, ieder zijn plezier. Ik zeg wat ongemakkelijk “Dag moe”. Maar in de woonkamer wacht mijn grootvader. Zijn gezicht is wat ingevallen en mijn hart slaat een slag over van schrik. Hij lijkt nog een beetje gekrompen sinds vorige keer. Moe haalt hem nog in straks. Dikker is ze allang. Hij glimlacht een beetje in zijn mondhoek. Vroeger glimlachte hij bijna nooit. “Dag L”, zegt hij, niet eens zakelijk, hij is echt blij me te zien. Dag Va. Gelukkig nievjoeër.

Mijn moeder valt achter me binnen en begint van onzekerheid extra luid te kleppen. Hierzie, va, moe, ‘k hem iet goe mee, moogde da, cappuccino?, ze drinken er alledrie één, van achter haar mok kijkt mijn grootmoeder me nog steeds glunderend aan alsof die oploscappucino als amuse-bouche haar pas echt trek geeft om me straks te stoven en dan met die verlekkerde blik smakelijk tot het bot af te kluiven. Maar mijn grootvader gaat naar Tom en Jerry zitten kijken met Laurens en zegt zet u L, op een toon van “ge zijt hier toch niet vreemd zeker”. Het is verder van haar vandaan en om me gerust te stellen grinnikt va wat vaker dan normaal. Aaaah, ge zijt naar Tante Frieda geweest, tatert mijn grootmoeder intussen, hoe was’t ermee? Mijn moeder schikt de bloemen die ze voor haar heeft gekocht en zegt zonder opkijken maar luid “Het daar àl stil viel toen we binnenkwamen”. Ik glimlach naar haar, dankbaar voor haar scherpe valse noot in de zeemzoete serenade.

Er komt een auto aan. Iedereen kijkt wie er aankomt. Het huis is het enige op de Meerserberg. Wat er komt zijn bezoekers. Een paar keer per jaar verdwaalt er iemand, die moet dan de hele baan terug. Aan ons huis daagt het ze meestal dat er alleen nog maar bos is. Er wordt over gegniffeld. Maar nu is het mijn meter, de oudste van de hoop. Ze is geen spat veranderd en ziet er nog steeds uit als de oude vrijster die ze niet is, streng met haar metalen bril en een gebetonneerde coupe à la fris en vrijgevochten voor een jaren ’50 stewardess. Er is flink wat grijs in geschoten, maar het is feilloos assorti met haar borende blauwe ogen. Ah, ziet eens hier, zegt ze snerpend maar niet onvriendelijk tegen mij, Lebiche! Ik moet onwillekeurig lachen over mijn troetelnaampje van zo lang geleden. Zouden ze liever tegen me worden als ik terugkom? Ze herkent me meteen; ik ben niet verbaasd want ze is de eerste daar, maar later blijkt de rest er meer moeite mee te hebben). De laatste keer dat ik haar zag rende ze achter me aan toen ik de trappen afliep en schreeuwde me verrot omdat ik was weggelopen – maar ik was al weg.

Mijn moeder heeft haar gehoord en roept vanuit de keuken “Reinhilde!” (Nu begin ik haar bravoure te begrijpen. Zíj heeft me weer mee, tenslotte.) En dan quasi-verbaasd “Awel? G’hèt è lichter blauw aan as anders!?”, omdat Reinhilde eens geen marine draagt. Reinhilde draait een toertje om haar as en toont tussen twee vingers en met haar kin omhoog het ronde kanten kraagje van haar lichtblauwe blouse. Ze is inderdaad moderner geworden. Vroeger kleedde ze zich als een non. Nu als een modern nonnetje. Toen haar man ervandoor ging met een Brussels hoertje nam mijn moeder haar mee uit winkelen, had ze mij verteld. “Maar niks willen passen hé!”, zegt ze. Een verloren zaak in haar ogen, haar zus. In mijn verbeelding staat Reinhilde met ogen op schoteltjes en een besliste mond in mijn moeders soort boetiek, van lange losse kleren voor de Oudere Kunstvrouw staan.

Alain, haar man, komt achter haar aan (na een paar maanden was hij weer terug thuis). Hij is wel veel ouder geworden. Zijn gezicht is ingevallen. Zij heeft gewonnen. “Hij ziet er eindelijk uit als de kwal die hij is”, zegt mijn nicht Marlies later op de avond met een giftige blik op hem. Hij keek al in onze onbestaande décolletés toen we amper negen waren. Toen hij aambeien had kronkelden de vrouwen in onze familie zich bijna openlijk van sadistisch genot. Ach ja. Hij is aangetrouwd, natuurlijk. Arnaut, hun jongste is niet meer dikkig zoals toen, maar schijnt van karakter dezelfde gebleven te zijn. “Gans mijn schoonmoeder”, zegt Reinhilde ervan. De schoonmoeder staat bij Reinhilde al zolang ik me kan herinneren voor kattevals en geslepen.

Ze zitten nog niet goed of de derde auto komt aan, het derde meisje, mijn tante Liesel. Altijd eerst de meisjes.

Dan de jongens. Rinse, lather, repeat maal vijf. Voor hen is een ander hoofdstuk nodig. Vijf bonken van mannen passen niet in één entry.

Het is een mooie dag. Maar ik sta nog op scherp. Tegen het einde van de dag roept er al een nonkel naar me, “Doet diejen afwas eens!”
Maar ik heb thuis afwas. En thuis is allang niet meer hier.