Pillow Book: Dromen over de duivel
Pillow Book, 2006-06-21
Vannacht droomde ik over de duivel. Ik kwam in een pretpark aan voor half werk, half liefde, en toen de avond viel werd het duidelijk dat het pretpark een nest van de duivel was. Op zich een oord waar hij zich sowieso wel thuis zou voelen.
Als in een banale thriller was ik natuurlijk de enige in mijn gezelschap die het daagde. De duivel had ons vrijkaarten voor een voorstelling toegestopt, en bij de neon- en sulferingang aangekomen rook ik onraad. Voor het te laat was trapte mijn droomvlam al met beide voeten tegelijk in de val. Achach, daar ging hij al in het rozerood van de TL-verlichte ingang op, mijn liefde du jour. You win some, you lose some.
Ik was Beëlzebub eerst net iets te snel af, maar toen werd het menens. Ontsnappen was niet mogelijk – de stad lag middenin een woestijn (verderf, een woestijn - it rings a sudden Freudian bell). Om uit zijn klauwen te blijven moest ik blijven vluchten in de kooi van de stad. Als een kat in het nauw gedreven glipte ik in de glazen cylinder van zijn onmetelijke toren. Het was een ronde centrale roltrappenhal met wel 16 duizelingwekkende banen naast mekaar. Balancerend rond de gapende afgrond, zwart en onverbiddelijke mechaniek, rende ik duizelend en gejaagd van hem weg. Hij dook als een tovenaar op, bewoog flitsend snel van stijgend naar dalend, maar zijn glimlach en rust bleven onverstoord, net als zijn fatale charme. Hij wist dat ik niet kon blijven rennen.
Hij was een zeer aantrekkelijk man, Lucifer. Toen hij ons verwelkomde bij de voorstelling had hij al zwaar met me geflirt, met die lichte révérence voor de geduchte tegenstandster die ik op een basale manier verleidelijk vind. Vluchtend bleef zijn magnetisme intact. Zijn blik kruiste me op de trap en nog voelde ik mijn lichaam reageren. Hij leek me zo al te hebben, nu al met één blik voelde ik hem en zag ik in zijn ogen dat hij me kende als minnares.
Meestal laat ik in mijn dromen op zo’n moment sowieso al mijn remmen los. De veiligste, heerlijkste en wildste uitlaatklep van de geest is wel de sexuele droom. Elke uitspatting, man, vrouw, plek of situatie kan. Ik geef me zorgeloos en zedeloos over, het verbodene lokt me als een wolf. Maar nu remde mijn angst af. Zou het christelijke meisje in me dat een te grove heiligschennis vinden, doing the two-backed beast with the Beast itself?
Bang maar overtuigd van mijn gelijk, to thine own self be true bleef in mijn hoofd kloppen, bleef ik gewoon rennen op de hoogste verdieping van een boze tempel. De roltrappenhal dreigde vertigineus, het glas filterde een brandende zon. Ik vocht tegen een sterkere tegenstander, die niets dan kwaad belichaamde in al zijn aantrekking. Wat een kwalijke plek om tenonder te gaan.
Vannacht heb ik de Duivel himself afgewezen. De mooiste van alle engelen, Lucifer.