Sprookjes: Blauwbaard’s Ochtends is het al kwart na tien wanneer ze uiteindelijk uit bed komt. Het is april, een warme april. Ze werd wakker van zijn huid, of zijn geur, ze weet het al niet meer, gedoucht fris op slaapwarm. Hij is al aangekleed. Hij heeft haar gekust, vier vijf keer gedempt lachend en dan dieper, zachter, zo zacht dat ze glimlacht in haar slaap. Het is bijna een reclamespot verdomme, dat mannen echt zo konden doen. Ze kan haar eigen glimlach niet inhouden, reikt naar hem toe met haar ogen dicht, wil nog kussen en hij geeft er haar, dekt haar dan toe met het dekbed, halfkordaat halfteder, ze valt terug in slaap uit pure gelukzaligheid, zelfs wanneer de wekker gaat om 9 uur.
Wanneer ze opstaat is hij weg, er ligt een vierkant briefje op tafel –
ga straks naar de bakker brunchen samen x. Zijn hanepoten, alsof hij krast op papier. Ze is ervan gaan houden. Ze kijkt rond. Wit, ecru, groot, design. Ze is hier nooit alleen en het lijkt wel alsof de muren haar nu in de gaten houden, er wantrouwen uit dampt, als een groot huisdier is het appartement onwennig over haar. Hijzelf houdt haar ook nog altijd wat op afstand. Gaat wel over, sust ze zichzelf. Ze denkt aan vanmorgen, glimlacht. Kijkt rond. Hoe moeilijk kan het nu zijn om je ergens thuis te voelen als je er werk van maakt?
Ze kijkt in de koelkast, er staat niets in dat haar iets zegt, het is zijn koelkast. Soms belt hij onderweg naar de supermarkt of ze iets wil, maar waarom zou ze, de helft van hun afspraken gaat niet door, ze wil eerst helemaal in zijn leven staan. Ze vindt het bovendien vreemd om naar haar dingen te vragen, cola light, hij zou waarschijnlijk met gewone aankomen, dan moet ze uitleggen dat ze daarvan buikpijn krijgt, en hij zou denken dat ze zich aanstelt, laat al maar. Op een ochtend als vanmorgen merkt ze het weer. Ze hoeft zijn yoghurt niet, high-tech met actieve bifidustoestanden, en geitenkaas en boerenboterhammen met kaas. Ze houdt van grof brood, maar ’s avonds. ’s Ochtends wil ze fruit of koffie of een eitje, licht spul, niet weinig maar licht. Ze kijkt naar de zetel. Probeert hoe het zit zonder hem ernaast, staat weer op, zet een koffie in de espressomachine. Je legt er een minikoffiefilter in en hij zet een koffie voor je met schuim. Het ziet eruit als een Italiaanse koffie en smaakt er niet echt naar, maar het is wel goeie marketing. Terug naar de zetel. Haar voeten in de zetel in kleermakerszit. Ze hangt een beetje om zichzelf een thuisgevoel te forceren. Koffie naast de zetel zodat hij niet kan omvallen en vlekken maken op de stof, god forbid. Ze voelt zich al behaaglijker, het begint stilaan te kloppen.
Ze zet zijn tv aan - bij alles denkt ze dat. Niet een tv maar de zíjne, zijn koffiemachine, zijn bed. Met één oog op het beeld staat ze op terwijl ze nog eens in de koelkast kijkt en weer niets vindt. Snoept dan maar een handje special K, één cornflake per keer. Er koeken stukjes tegen haar tanden aan, ze eet nog een handje, slenterend van zetel naar aanrecht. Dan vouwt ze de flappen zorgvuldig op dezelfde manier terug dicht en zet de doos net zo terug. Dat doet ze met alles, het zo onaangeroerd mogelijk laten. Hij zegt erg op zijn privacy gesteld te zijn, “ik heb mijn tijd nodig”, zegt hij, en zijn thuis is helemaal hij, ze ruikt hem overal. De dingen hebben hun vaste plaats, hij hangt daaraan, en dus is hij wat verstoord als hij merkt dat ze er geweest is en het een beetje anders ligt. Ze vraagt zich soms ook wel af of hij iets te verbergen heeft, haar misschien. Hij schaamt zich misschien een beetje voor haar, zo jong, een cultuurmeisje noemt hij haar. Ze zapt voorbij kooptv, kindertv, testbeeld. Het journaal wordt herhaald maar dat hebben ze gisteren samen bekeken. Alleen op het lifestylekanaal is zo vroeg iets te zien, een programma over huismakeovers.
Uit zijn snoepkast haalt ze een klein stukje chocola en neemt dan een appel en chocola bij zich in de zetel, snijdt de appel met een klein beetje chocola op elk stukje. Ze staat nog even op, zet nog een kop koffie met de oude filter – het eerste kopje is haar eigenlijk toch te sterk. Het smaakt als een snoepontbijt en staat haar wel aan eigenlijk, ze klapt haar laptop open en zit nog wat te schrijven. Tussendoor staat ze op – hoe komt het toch dat ze zo rusteloos is – bladert in de boeken die op de salontafel liggen, legt ze daarna terug gerangschikt van groot naar klein terug, de stapel netjes evenwijdig met de hoeken van de tafel.
Ze ziet de andere stapel weer liggen op zijn tafel, een hoop papieren eigenlijk, ze zijn een beetje rommelig en dat maakt ze op de een of andere manier verleidelijker. Er zit misschien een stukje van hem in. Ze kijkt ernaar. Bladert erin. Ze vraagt zich af wat ze doet, zo is ze niet, ze zou het niet mogen doen. Haar hart gaan steeds harder kloppen tot haar handen trillen, klop-klop, mag-niet, mag-niet. En toch kijkt ze verder, wie weet wat erin zit, de rush van iets ontdekken, vooral de geruststelling van niets vinden, alleen een stukje van hem zou ze willen, de man is zo’n mysterie.
Ze opent niets, probeert de papieren net zo terug op te stapelen zoals ze lagen, ze mag er niet aan denken dat hij het zou merken. Rekeningen, huurcontract, loonbrief, dan een enveloppe waar op de achterkant geschreven is, iets persoonlijks, aanspreking met zijn naam in verkleinwoord, "Mijn Wtje" – zo heeft zijzelf hem nog nooit durven noemen –
nu springt mijn hart eruit, denkt ze, haar blik even naar beneden, haar harteklop is te volgen op haar borsten. Dan heft ze de enveloppe weer, checkt de aanspreking, haar ogen springen naar onderaan, “uw vrouwtje” staat er, hoe kan dat nu, zij is hier toch (nog sneller kloppen) en dan denkt ze in overdrive
hij is toch niet getrouwd zeker? Haar ogen glijden over de boodschap, zo teder dat ze vanbinnen kapotscheurt. Hij hoeft niet eens getrouwd te zijn, wat maakt het uit of het getrouwd of liefde is met zo’n woorden, dat moet wel fucking liefde zijn, en wat doet zij hier dan, anderhalf jaar al, fuck it, hoe kan dat nu.
Ze legt de enveloppe neer en kijkt ernaar. Bedenkt zich dan, brengt hem weer dichtbij haar ogen om de datum checken, wie weet is het een misverstand, ze trilt zo dat hij tussen haar vingers valt, ze raapt hem weer op, kijkt. Het is een rekening van deze maand, nog niet eens opengemaakt. Right. Ze legt de enveloppe weer terug, zorgvuldig, voorzichtig. Ze kijkt de kamer rond, probeert haar adem te bedaren, haar ogen even dicht, inademen, uitademen, ruimt even op, fuck fuck fuck, draait het nummer van haar ex, nog eens, nog eens, hij neemt niet op. Dan – verdomme, wie zou er al wakker zijn, nog geen elf uur, haar moeder misschien, geen antwoord.
Ze wacht zonder te huilen, voelt haar ogen staren,
Wat heb je toch L denkt ze,
bedaar, kalm, kalmte alleen kan je redden glijdt haar hoofd binnen, misschien is het waar. Ze kijkt naar de klok, wanneer is hij terug, wanneer is hij terug. Ze zet haar ontbijt weg, spoelt mes en bordje en beker af, droogt af, gooit het klokhuis weg, kijkt nog eens rond of ze iets heeft laten liggen, ze denkt van niet. Dan neemt ze toch nog een koffie, het zou vreemd zijn als het kopje niet vuil was, ze checkt, ligt er nog iets fout, nee, zo is het wel goed denkt ze. Ze gaat naar de badkamer en schrikt van haar rode huilgezicht, het is wel erg goed te zien. Ze steekt de spotjes aan voor veel en direct licht, probeert dan elke trek die haar kan verraden te bedekken – lipgloss voor een klein mondje, blush onder trieste blik, schaduw over rode ogen. Terwijl ze een normaal gezicht uitprobeert neemt ze zichzelf op. Bijna goed. Ze moet eraan denken haar blik naar beneden te houden, zo valt het nauwelijks op.
Wanneer hij aankomt is ze echt bijna rustig. Hij heeft broodjes in zijn hand, zijn neus voelt fris van de kou als hij haar kust, hij tatert dat het zo druk was bij de bakker en “god wat was dat een mooi meisje zeg L, je had moeten meegaan, die twee dochters zijn gewoon bloed-mooi, hier, de krant, ik heb croissants bij ook, wat lust jij graag, croissants of chocoladekoek?” “Maaknieuithoor”, mompelt ze, hij fronst even, ze herneemt. Open oogopslag, “Vanmorgen is ’t mij gelijk”, zegt ze, glimlacht breed maar haar mond wil niet helemaal mee voelt ze. Is er iets liefje, vraagt hij, neeuhh, zegt ze en keert zich om placemats te nemen en borden, haar rug verraadt vast minder. Ze eten, elk een stuk van de zaterdagkrant die hij bij zich had. Hij vraagt haar wat er is. “Niks Wtje, wat zou er zijn?” Hij leest verder. “Mag ik je zo noemen eigenlijk, kan je daartegen, “Wtje”?” Hij fronst en kijkt op van zijn krant. “Sjeez L… ‘t maakt mij echt niet uit hoe ge mij noemt”.